Rhino

Paarden met rhinopneumonie kunnen zeer veel virus uitscheiden waardoor een infectie snel om zich heen kan grijpen. Vaccinatie tegen rhinopneumonie geeft, naast bescherming tegen luchtwegproblemen, een reductie van de virusuitscheiding waardoor de kans op een infectie van een koppelgenoot kleiner wordt.
Handige weetjes: EHV1 en EHV4
Equine herpesvirussen veroorzaken rhinopneumonie bij paarden.
Er zijn twee verschillende subtypen te onderscheiden, namelijk EHV1 en EHV4.
EHV1 veroorzaakt de meeste klinische verschijnselen. Infecties met EHV1 kunnen, naast ademhalingsproblemen, leiden tot abortussen, perinatale sterfte en neurologische stoornissen (ataxie). EHV4 veroorzaakt voornamelijk luchtwegproblemen die kunnen variëren in ernst en duur.
LET OP Drachtige merries
Het zijn vooral jonge paarden die een lichte rhinopneumonieinfectie oplopen en daar weinig last van hebben. Maar het zijn juist deze jonge paarden die drachtige merries kunnen besmetten en dat kan leiden tot abortus en perinatale sterfte.
Meer informatie over infectieuze ziekten?
De verspreiding van het rhinovirus vindt plaats door:
•direct contact tussen paarden
•van mens op paard
•via de lucht over hele korte afstanden
Het virus verplaatst zich eenvoudig via de lucht over een hele korte afstand. Paarden in één ruimte kunnen elkaar dus gemakkelijk besmetten. Het virus wordt ook via kleren en handen overgedragen. Let daar dus op. Door goed te douchen, schone kleren en het ontsmetten van stalschoenen, kan deze vorm van overbrengen worden uitgesloten. Het passeren van paarden tijdens een buitenrit of een concours levert dus geen besmettingsgevaar op, zolang direct contact wordt voorkomen.
Een doodgeboren veulen en de nageboorte bevatten heel veel virus. Deze virussen verspreiden zich razendsnel door de stal. Het is dan ook belangrijk om het veulen en de nageboorte zo snel mogelijk uit de stal te verwijderen. Immers door inademing wordt het virus opgenomen. Na inademing zal het virus zich al dan niet vermeerderen in het paardenlichaam, met alle mogelijke gevolgen van dien.
Na een besmetting kan het virus slapend in het paard aanwezig blijven. Het paard is dan niet ziek. Stresssituaties zoals onder andere transport, te zware training, rantsoenwijzigingen of castratie kunnen zorgen voor een opleving van het virus.
Een bedrijf dat een (mogelijk) probleem met rhino heeft, moet tot minimaal vier weken na de laatste koortsaanval contacten met andere paarden vermijden. Ook kunnen mensen die op meer dan één paardenstal komen, de stal beter mijden.
LET OP:
Verwerpt een merrie haar veulen, dan kan achteraf de diagnose gesteld worden door het veulen en de nageboorte te onderzoeken. Dit geldt ook bij een paard dat door verlamming is overleden.

Hoe wordt de diagnose van rhinopneumonie gesteld?
Het is voor een dierenarts niet mogelijk om alleen op basis van ziekteverschijnselen vroegtijdig de diagnose te stellen. Hoge koorts en verminderde eetlust kunnen immers meer oorzaken hebben. Net zoals een plotseling abortus. Het zijn voor dierenartsen herkenbare ziekteverschijnselen, maar onvoldoende voor de feitelijk diagnose van rhino.
Meer zekerheid krijgt de dierenarts door neusswabs op de aanwezigheid van virussen te onderzoeken. Ook kan hij met bloedonderzoek vaststellen of de hoeveelheid antilichamen toeneemt. Dit zijn stoffen die het paard aanmaakt als reactie en bescherming tegen het rhinovirus. De dierenarts onderzoekt dan twee bloedmonsters die met drie weken tussentijd zijn afgenomen. Zijn er na drie weken meer antistoffen tegen rhino, dan is er sprake van rhino.
Let op:
De neurologische vorm van rhino treedt meestal op binnen één tot 14 dagen na de koortspiek, terwijl de abortusvorm na twee weken tot enkele maanden kan optreden. De koortspiek wordt echter lang niet altijd waargenomen.
Vaccineren tegen rhinopneumonie
Het is mogelijk om paarden tegen rhino te vaccineren. Vaccinatie geeft een bepaalde bescherming tegen de abortusvorm, maar is geen 100% garantie dat de ziekte dan niet optreedt. Door alle paarden op een stal of manege te vaccineren, wordt de kans op rhinobesmettingen wel kleiner.
Basisvaccinatie
De paarden krijgen een basisvaccinatie bestaande uit twee vaccinaties met vier tot zes weken tussentijd. Ieder half jaar moet deze vaccinatie herhaald worden. Daarnaast worden drachtige merries nog gevaccineerd op vijf, zeven en negen maanden van de dracht.
Redenen om te kiezen voor vaccinatie tegen rhinopneumonie zijn:
- het verminderen van de ernst van luchtwegklachten bij een EHV infectie.
- het verminderen van de verspreiding van het virus in de luchtwegen van veulens, jaarlingen en van paarden die een hoog risico hebben op besmetting, zoals show- en wedstrijdpaarden.
- het verminderen van de infectiedruk op een bedrijf en dus de kans op besmetting.
Moet ik vaccineren?
Het vaccineren tegen rhinopneumonie gebeurt niet standaard.
Vaccinatie beschermt goed tegen de griepachtige vorm, maar niet altijd tegen de abortus- en verlammingsvorm. Voor sommige stallen met een hoge infectiedruk kan vaccineren een uitkomst zijn. In overleg met uw paardenarts kan een gepast vaccinatieschema opgesteld worden.

TIP:
Vaccineer alle paarden op stal tegen rhino. Drachtige paarden moeten extra gevaccineerd worden.
Houd bij wanneer uw paard gevaccineerd is download hier een vaccinatieschema voor uw paard.

Richtlijnen rhinopneumonie
Sinds 2015 zijn er richtlijnen opgesteld door de KNMvD.
Het bestuur van de Koninklijke Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD) heeft de richtlijn Rhinopneumonie vastgesteld.
De richtlijn Rhinopneumonie bij het paard heeft als doel dierenartsen een overzicht te geven van de drie klinische vormen van rhinopneumonie bij het paard. De richtlijn doet aanbevelingen over het bevestigen van de klinische diagnose, de behandeling van de verschillende vormen van klinische rhinopneumonie en de management- en preventiemaatregelen die de dierenarts de eigenaar kan adviseren.
Via deze link is de volledige richtlijn te lezen op de website van de KNMvD.
> Richtlijnen Rhinopneumonie: KNMvD